Saturday, November 04, 2006

Hantavirose in Europa: Een literatuuroverzicht / Hantavirosis in Europe: A review of literature Tijdschrift voor Geneeskunde 2001 Volume 58 Number 2

Tijdschrift voor Geneeskunde 2001; 58 (2): 105-114.
HANTAVIROSE IN EUROPA:
EEN LITERATUUROVERZICHT

WIM LC VAN HOOSTE (1)*, MARIO VAEREWIJCK (2)
(1) Preventieadviseur-Arbeidsgeneesheer (in opleiding bij publicatie),
(2) Licentiaat Biotechnologie - Free-lance auteur

* = corresponderend auteur:
Dokter Wim Van Hooste
Preventieadviseur-Arbeidsgeneesheer

Samenvatting

Hantavirose is een zoönose waarbij overdracht van het hantavirus gebeurt door contact met, of inhalatie van excreta afkomstig van muizen en ratten. Vertegenwoordigers van het Hantavirus veroorzaken een haemorrhagische koorts met renaal syndroom of hantavirus pulmonair syndroom. Meer dan 33 verschillende serotypes werden beschreven waarvan er minstens 5 klinisch belangrijk zijn. Elk serotype heeft een eigen knaagdierreservoir en geografische spreiding. Het hantavirus is tot op heden de enige verwekker van virale haemorrhagische koorts in de gematigde streken van het Noordelijk Halfrond. In België zijn er rapporten verschenen van een milde vorm van haemorrhagische koorts (nephropathia epidemica) die wordt veroorzaakt door het Puumala-serotype en dat wordt verspreid door de Rosse woelmuis. De virose manifesteert zich bij de patiënt door plotse hoge koorts, lage rugpijn en hoofdpijn. Enkele dagen later ontstaat een acute nierinsufficiëntie met proteïnurie. De behandeling is supportief, slechts zelden is dialyse noodzakelijk. Er is nog geen commercieel vaccin beschikbaar zodat voor preventie de reductie of eliminatie van contact tussen (excreta van) knaagdieren en mens voorop staat.
Kernwoorden: Hantavirus, Europa, zoönose, knaagdieren, preventie, risico
Abstract
Hantavirosis in Europe: A review of literature
Hantavirosis is a zoonosis transmitted to humans via contact with, or inhalation of excretions of mice and rats. The members of the genus Hantavirus cause a haemorrhagic fever with renal syndrome (HFRS) or the hantavirus pulmonary syndrome (HPS). To date more than 33 different serotypes are detected, of which at least 5 have clinical importance. Each serotype appears to be specific to a rodent reservoir host and geographic distribution. The Hantavirus is the only cause of haemorrhagic fever in the northern hemisphere. In Belgium there are reports of a mild form of haemorrhagic fever (nephropathia epidemica), caused by the Puumala serotype and spread by the red bank vole (Clethrionomys glareolus). The clinical presentation of the disease is suddenly high fever, low back pain and headache. After a few days the patient develops an acute renal failure with proteinuria. The treatment is supportive, only exceptional renal dialysis is necessary. Because there is no commercial vaccin available, the essential preventive measures are the reduction or elimination of the contact with (excretions of) rodents.
Key words: hantavirosis, Europa, zoonosis, rodents, prevention, risk

Inleiding

Het Hantavirus is een nog niet zo lang gekend genus van RNA-virussen behorende tot de Bunyaviridae. Het is tot op heden de enige verwekker van virale haemorrhagische koorts in de gematigde streken van het Noordelijk Halfrond. Virale bronnen van haemorrhagische koorts zijn: Filoviridae (Marburgvirus, Ebolavirus), Arenaviridae (Lassavirus, Machupovirus, Juninvirus), Bunyaviridae (Hantavirus, Crimean-Congo virus, Rift Valley virus), Flaviviridae (Dengue virus, Yellow fever virus, Kyasanur Forest virus, Omsk virus) en Togaviridae (Chikungunya virus)(1). Virale haemorrhagische koorts varieert van een febriele, haemorrhagische ziekte met capillaire fragiliteit tot acute shock met snelle dood tot gevolg.

Geschiedenis
Haemorrhagische koorts met nierfalen werd zo’n 1.000 jaar geleden beschreven in Chinese medische geschriften (2). De eerste Westerse beschrijving van deze ziekte werd teruggevonden bij beschrijving van epidemieën bij soldaten in de jaren ‘30 in Mantsjoerije en Siberië (3). Japanse en Russische onderzoekers noemden de ziekte respectievelijk ‘epidemic haemorrhagic fever’ (EHF) en ‘haemorrhagic nephrosonephritis’ (HNN). Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden Amerikaanse, Duitse, Franse en Britse soldaten getroffen door een ‘néphrite de guerre’ of ‘trench nephritis’. Brown vermoedde reeds in 1916 dat een virus aan de basis lag (4). Tijdens de Tweede Wereldoorlog liepen in Fins Lapland circa 10.000 Duitse en Finse soldaten een epidemische interstitiële nefritis op. Tijdens de Koreaanse Oorlog (1950-’53) werden meer dan 3.000 Amerikaanse soldaten getroffen door een ziekte met gelijkaardige symptomen: ‘Korean haemorrhagic fever’ (KHF). In 1934 werd in Zweden ‘nephropathia epidemica’ (NE) beschreven, dat een grote klinische en epidemiologische gelijkenis vertoonde met KHF en EHF. In 1962 postuleerde Gajdusek dat NE in Scandinavië, KHF in Korea, HNN in de voormalige USSR, EHF in China en Japan, Songo fever in China en epidemic nephritis (NE), veroorzaakt werden door één of een groep van sterk gerelateerde etiologische agentia (5). Het etiologisch agens werd in 1976 door Lee et al. geïsoleerd en kreeg de naam Hantaanvirus (HTN), genoemd naar de rivier Hantaan die stroomt nabij de 38ste breedtegraad tussen Noord- en Zuid-Korea (6). In 1983 bracht een WHO-werkgroep deze ziektes, veroorzaakt door sterk verwante virussen, onder de overkoepelende naam ‘haemorrhagic fever with renal syndrome’ (HFRS)(7). In de Verenigde Staten van Amerika, meer bepaald de ‘Four Courners regio’ (New Mexico, Arizona, Colorado en Utah), beschreven Duchin et al. in 1993 een hantavirose met ernstige respiratoire symptomen: ‘hantavirus pulmonary syndrome’ (HPS)(8). Vele honderden Hantavirose-gevallen werden beschreven in de jaren ’90 bij Bosnische en Kroatische soldaten tijdens de oorlog in het voormalige Joegoslavië (9,10).

Virologie

Binnen de familie van Bunyaviridae worden 5 genera onderscheiden: Bunyavirus, Phlebovirus, Nairovirus, Tospovirus en Hantavirus. Bunyavirussen zijn enkelstrengige (-) RNA-virussen, waarbij het RNA-genoom bestaat uit 3 segmenten: kort (S), middellang (M) en lang (L) (3). S codeert voor het nucleocapside eiwit, M voor de envelop glycoproteïnen G1 en G2, en L voor het polymerase. Bunyavirussen zijn sferisch (diameter 90 - 120 nm) en voorzien van een envelop. Met uitzondering van het Hantavirus, worden hierboven genoemde genera overgedragen door arthropoden (11).
Tot op heden zijn meer dan 33 verschillende Hantavirus-serotypes gekend (3) waarvan minstens 5 klininsch belangrijk zijn. Het genus wordt op basis van genotypische en serologische methoden ingedeeld in acht groepen (12). Binnen eenzelfde serotype kan genetische variatie optreden. Onder de klinisch belangrijke serotypen vallen het Hantaanvirus (haemorrhagische koorts), Puumalavirus (nephropathia epidemica), Seoul virus (haemorrhagische koorts) en Sin Nombre virus (hantavirus pulmonary syndrome). Alle serotypes zijn terug te vinden bij een knaagdier waarbij ieder type is geassocieerd met een welbepaalde soort (3,13). In Europa komen het Puumalavirus, Dobravavirus, Seoulvirus en Hantaanvirus voor, waarbij voornamelijk het Puumalavirus in de Lage Landen van belang is (tabel 1) (3,14-27).

Tabel 1
Vectoren

Het Puumalavirus heeft de Rosse woelmuis (Clethrionomys glareolus) als natuurlijke gastheer. Dit knaagdier is 8 tot 12 cm groot en heeft een roodbruine rug en grijsachtige flanken. Het natuurlijk verspreidingsgebied van de Rosse woelmuis is Noordelijk en West-Europa. De Rosse woelmuis komt in bossen zeer algemeen voor, met als voorkeursbiotoop het gemengde loof- en naaldbos. Er zijn aantallen vastgesteld van 5 - 100 dieren per hectare. Het gemiddelde is eerder te situeren tussen de 10 en 30 dieren, afhankelijk van het biotoop (28) .
Niettegenstaande voornamelijk muizen en woelmuizen als vector worden beschouwd, zijn er een aantal gevallen beschreven waarbij ratten het hantavirus overdroegen. Desmyter et al. toonden aan dat labomedewerkers werden besmet via laboratten (29). Clement et al. en Lloyd et al. toonden aan dat (laboratorium)ratten vectoren kunnen zijn van het hantavirus (9,30). Het gegeven dat de Rosse woelmuis van nature uit niet voorkomt in Ierland, was een indirect bewijs dat andere knaagdieren hantavirus kunnen overdragen (31).

Transmissie
Besmetting met het hantavirus wordt opgelopen door direct of indirect contact met knaagdieren of hun excreta. Besmetting gebeurt meestal via de luchtwegen door inhalatie van viruspartikels die worden teruggevonden in faeces, besmette (opgedroogde) urine, speeksel, longsecreties en nestmateriaal (3). In enkele gevallen werd een percutane transmissie beschreven via een beet of via huiddefect/slijmvliezen (23). Over de rol van met hantavirus gecontamineerd voedsel of water bestaat nog geen eensgezindheid. Ook de overdracht van mens tot mens is niet duidelijk en op enkele (mogelijke) uitzonderingen na, wordt aangenomen dat deze vorm van verspreiding minimaal is (20,33). Het knaagdier is chronisch besmet met het virus maar ondervindt symptomatisch geen hinder van de infectie. Voornamelijk in de longen en nieren van het knaagdier worden grote aantallen virussen aangetroffen.

Epidemiologie
Mens
De incidentie in 1998 van nephropathia epidemica voor België was 0,5/100.000 inwoners op nationaal niveau (34). In de arrondissementen Thuin (provincie Henegouwen) en Philippeville (provincie Namen) was de incidentie in 1998 respectievelijk 6,9 en 8,2/100.000 inwoners (34). Tussen juli 1992 en januari 1994 werden er 62 gevallen in de regio tussen Samber en Maas vastgesteld. De hoogste incidentieregio’s van NE bevinden zich in Finland waar jaarlijkse incidenties teruggevonden worden tot 90/100.000 (35).

Dier
In een Belgische studie (1986-’90) werden 5.038 wilde kleine zoogdieren (94% knaagdieren, 27% woelmuizen) onderzocht. Bij 13,3% van de woelmuizen (184/1381) was Puumala-antigeen aantoonbaar met ELISA (enzyme-linked immunosorbent assay) en bij 13,3% van de woelmuizen was Hantaan en/of Puumala IgG met IFA (indirect immunofluorescence assay) aantoonbaar. De percentages waren beduidend hoger bij de woelmuizen dan het gemiddelde in het totaal van de gevangen dieren: 5,2% was positief met ELISA en IFA (36).

Pathologie
Vertegenwoordigers van het Hantavirus veroorzaken volgende aandoeningen (37)(tabel 2):

Tabel 2

HFRS‘Haemorrhagic fever with renal syndrome’ of ‘muroid virus nephropathy’ varieert van een milde, middelmatige tot ernstige ziekte. Er zijn naar schatting 150.000 tot 200.000 hospitalisaties per jaar wereldwijd. De incubatieperiode bedraagt 2 tot 42 dagen, meestal ongeveer 2 weken (1). 80% van de gevallen verlopen mild (koorts, faciale flush, rugpijn en spierpijn) tot middelmatig (proteïnurie en petechiën). Ernstige gevallen worden gekenmerkt door de triade van koorts, bloeding en nierfalen. Bij de aandoening met ernstig verloop worden 5 fasen onderscheiden: febriele fase, hypotensieve fase, oligurische fase, diuretische fase en een herstelfase. De febriele fase duurt 3 tot 7 dagen. De patiënt heeft plots hoge koorts (39-40°C), rillingen, hoofdpijn, abdominale pijn, rugpijn, myalgie, duizeligheid, nausea, petechiale rash ter hoogte van hoofd, nek en thorax. De hypotensieve fase duurt enkele uren tot 2 dagen en wordt gekenmerkt door bloeddrukval, tachycardie en soms shock. Eén op drie van de dodelijke gevallen vindt plaats tijdens deze fase. De oligurische fase duurt 3 tot 7 dagen en de patiënt heeft nausea, braakt en gaat in nierfalen. De analyses tonen eerst een normale hematocrietwaarde, daarna gedaald hematocriet, gestegen BUN (Blood Urea Nitrogen), gestegen creatinine, hyponatriëmie, hyperkaliëmie, hypocalciëmie en hematurie. De helft van de dodelijke gevallen situeert zich tijdens deze fase. In de diuretische fase, ongeveer 2 weken na het begin van de virose, worden de nierfunctie en stolling weer normaal. De diurese bedraagt 3 à 6 liter per dag. De herstelfase duurt weken tot 2 à 3 maanden. Nierbiopt vertoont ernstige vasculaire congestie van de medullaire bloedvaten. In een aantal gevallen wordt papilnecrose vastgesteld. In tabel 3 wordt een vergelijking gemaakt tussen de ziektebeelden ‘haemorrhagic fever with renal syndrome/korean haemorrhagic fever’ en ‘nephropathia epidemica’ (13).

Tabel 3
KHFKorean haemorrhagic fever is de meest ernstige vorm van HFRS en komt voor in Korea, China en het oostelijk deel van de voormalige USSR (38).
NE‘Nephropathia epidemica’ of ‘epidemic nephritis’ wordt gekenmerkt door plotse hoge koorts met rillingen, lumbale pijn en hoofdpijn (tabel 4) (13,24). Op de vierde dag heeft de patiënt last van nausea en braken. Tekenen die op NE wijzen zijn pijn in de oogbollen, conjunctivale injectie, petechiën in de keel en op het zachte gehemelte, flush ter hoogte van aangezicht, nek, schouders en thorax, en petechiale huidrash. Er treedt snel proteïnurie op. De 6 diagnostische criteria voor NE volgens Settergren zijn (39):
· een brutale start van de ziekte
· een lichaamstemperatuur hoger dan 37,8°C
· abdominale pijn, lumbalgie of hoofdpijn
· een stijging van het serum creatinine
· polyurie (> 2 liter/24 uur)
· proteïnurie of hematurie.
De laboratorium triade volgens Clement en Van Ranst (3) is:
· voorbijgaande nierinsufficiëntie met gestegen serum creatinine (> 1,2 mg/dl)
· vroegtijdige, voorbijgaande thrombocytopenie (< 100.000/µl)
· vroegtijdige proteïnurie.

Tabel 4

Nieraantasting bij NE is een acute, glomerulaire, tubulaire en hemorrhagische interstitiële nefritis, met vasculaire veranderingen (17). Het nierbiopt vertoont interstitieel oedeem en bloedingen, degeneratieve tubulaire veranderingen en infiltratie van inflammatoire cellen in de glomeruli (17).

HPS‘Hantavirus pulmonary syndrome’ is een ernstige ziekte met een aspecifiek begin. Meest frequente vroege symptomen zijn koorts, vermoeidheid, myalgieën in de grote spiergroepen van dij, heup of rug. Andere frequente vroege symptomen zijn nausea, braken, diarree, duizeligheid, abdominale pijn en hoofdpijn. Vier tot 10 dagen na de initiële fase gaat de patiënt hoesten en wordt kortademig door een abrupt niet-cardiogeen oedeem. De mortaliteit bedraagt 50-60%. Typisch is een zeer ernstige ARDS (acute respiratory distress syndrome). Tot nu toe werden er enkele honderden gevallen beschreven in Amerika, en mogelijks 2 gevallen in Duitsland (12).

Diagnose
De diagnose gebeurt door middel van serologische testen of reverse transcriptase-PCR. Serologisch onderzoek naar IgG-antistoffen wordt verricht met ‘indirect immunofluorescence assay’ (IFA) en ‘enzyme-linked immunosorbent assay’ (ELISA) (35). Kruisreacties met verschillende antilichamen bemoeilijken echter vaak een exacte typering van het isolaat (37).
Artsen dienen zich bewust te zijn van infecties opgelopen in het buitenland. Navraag naar een recente reisbestemming (bv. Amerika, waar het Sin Nombre virus endemisch aanwezig is) of het type reis (bv. avontuurlijk reizen met overnachting in tenten) kunnen naar de diagnose van hantavirose leiden.
Bij patiënten die negatief reageren op ‘leptospirosis icterohaemorrhagiae’ (ziekte van Weil), dient aandacht geschonken te worden aan hantavirose.

Wetgeving

Iedere besmetting is door elke arts en elk laboratorium binnen de 48 uur aan te geven aan het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap - Afdeling P.S.G. - Gezondheidsinspectie want Hantavirus behoort tot ‘groep B’ (40). Periodiek verschijnen het aantal geregistreerde gevallen in het Epidemiologisch Bulletin van de Vlaamse Gemeenschap.
Het ‘Besluit betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s bij blootstelling aan biologische agentia op het werk’, is een omzetting naar Belgisch recht van de Europese richtlijn 90/679/EEG (26 november 1990) (41). In dit KB is volgende indeling opgenomen:
- gevaargroep 2: Puumalavirus, Prospect Hill virus, andere hantavirussen
- gevaargroep 3: Hantaanvirus, Seoulvirus
Gevaargroep 2 betekent ‘met gevaar voor werknemer, geen verspreiding onder de bevolking, effectieve preventie/behandeling mogelijk’. Groep 3 staat voor ‘ernstige ziekte met groot gevaar voor werknemer, verspreiding onder de bevolking mogelijk en effectieve preventie/behandeling mogelijk’. Specifieke maatregelen worden beschreven in bijlage III van het KB.
Hantavirose is een erkende beroepsziekte (zoönose) (Lijst van de beroepsziekten die aanleiding geven tot schadeloosstelling: 1.403.01 ‘Infectieziekten of door parasieten veroorzaakte ziekten die op de mens worden overgezet door dieren of dierlijke overblijfselen’) (42).

Behandeling

De behandeling is supportief: pijnstilling, vochtmanagement, zuurstof en eventueel inotropica. Het controleren van vochtbalans en elektrolieten is zeer belangrijk, vooral tijdens de oligurische en diuretische fasen. Plasma expanders zijn nodig bij shock. Bij ernstig nierfalen wordt overgegaan tot dialyse. Bij cardiorespiratoire deterioratie is behandeling met vasopressoren en ventilatie noodzakelijk. Middelen die aangewend worden zijn ribavirine (Virazole®) en alpha-interferon (43,44). Er zijn weinig klinische studies met deze producten uitgevoerd (45). Niet-steroïdale anti-inflammatoire middelen en aspirine dienen vermeden te worden omdat zij de nierfunctie verder kunnen aantasten.

Vaccinatie

De ontwikkeling van een vaccin tegen het hantavirus bevindt zich nog in een experimenteel stadium en tot op heden is er nog geen commercieel vaccin beschikbaar. De ontwikkeling van het vaccin wordt bemoeilijkt door het ontbreken van een gepast diermodel (11). Zowel vaccins gebaseerd op geïnactiveerde virussen en recombinant DNA-technologie worden uitgetest.
Momenteel is een Frans-Belgisch Eureka-onderzoeksproject aan de gang in het Rega Institute for Medical Research, Departement Microbiologie en Immunologie (Katholieke Universiteit Leuven, Prof. Dr. M. Van Ranst), en het Franse Centre d’Immunologie Pierre Fabre (å!2174 Hantavaccine, Development of new therapies against Hantavirus infections). Dit project ging van start in 1999 en loopt tot 2002. Dit project dient te resulteren in een commercieel vaccin en bruikbare diagnosemiddelen.

Risico-evaluatie
Risicogebieden (Geografische variatie)Europese endemische gebieden zijn gelegen in Scandinavië, Frankrijk, België, Nederland, Duitsland, Europees Rusland en de Balkan (3). In België werden de meeste gevallen vastgesteld in de streek tussen Samber en Maas. In 1985 werden de eerste Puumalavirusinfecties geconstateerd in Chimay. In 1992-’93 was er een epidemie in de Belgisch-Franse Ardennen met 133 gevallen (15). In 1995-’96 vond er een epidemie plaats tussen Samber en Maas met Chimay als epicentrum (16).

Risicoperiode
Infectie is het hele jaar door mogelijk (31,46). Uit de literatuur blijkt dat het aantal infecties met het Puumalavirus om de drie jaar stijgt. Dit werd duidelijk geïllustreerd door Scandinavische onderzoekers (20). In Noordelijke regionen zal de Rosse woelmuis zich tijdens de late herfst en winter schuilhouden in plaatsen die bewoond worden door mensen. Het contact tussen knaagdier en mens wordt hierdoor vergroot. De toename van het aantal infecties was gekoppeld aan de stijging van het aantal dieren (26). Tijdens piekmomenten bleek 20 tot 40 % van de rosse woelmuizen seropositief (47).
De epidemie van 1992-’93 aan de Frans-Belgische grens had 2 pieken: een kleine piek in december ‘92-januari ’93 en een grote piek in mei-juli ’93 (15). Op basis van de beschikbare gegevens in België is het nog niet mogelijk om een 3-jaarlijkse incidentiestijging aan te tonen. Wel werden er tijdens de epidemie van 1992-93 in de streek van Chimay hoge aantallen rosse woelmuizen opgemerkt. Dit kon te wijten zijn aan een combinatie van een milde winter 1992-‘93 en een overvloed aan beukennootjes (3). Goede zaadjaren met grote hoeveelheden kiemkrachtige beukennootjes komen onregelmatig voor, met tussentijden van meer dan 6 tot 10 jaar (48). Het aantal woelmuizen én het aantal infectiegevallen nam eind 1993 af.

Risicoleeftijd en -geslachtDe gemiddelde leeftijd van de geïnfecteerden ligt rond de 40 jaar, met een spreiding van 8 tot 79 jaar (15). Van Loock et al. vond een gemiddelde leeftijd van 44 jaar, met een spreiding van 15 tot 80 jaar (49). In 1998 was van de Belgisch geregistreerde gevallen, 87,5% tussen 15 en 64 jaar oud (8,5% tussen 15 en 24 jaar, 41,5% tussen 25 en 44 jaar, 37,5% tussen 45 en 64 jaar) (34). Bij een Nederlandse studie was het merendeel van de besmette personen tussen 30 en 40 jaar (25). Bij Sommer et al. was tweederde van de besmette personen tussen 20 en 60 jaar: 48,5% tussen 20 en 39 jaar en 19,5% tussen 40 en 60 jaar (26).
Mannen lopen een groter risico: de verhouding van man/vrouw is 1,3/1 tot 3/1 (15,25,26,50).

Risico-activiteiten en risico-beroepenBij analyse van de NE-epidemie in België van 1992-’93 werd bij 76% van de patiënten in de anamnese een professionele of vrije tijdsactiviteit in het Ardeens bos teruggevonden (3). Bij 38% van de besmette personen bevond de woning zich in of nabij de bosrand.
Overzicht van risico-activiteiten (3,51,51):
· (in)direct contact met knaagdieren:
1. contact met dode of levende knaagdieren en/of excreta (vangen, nestmateriaal)
2. bewerken van aarde (ploegen, oogsten)
3. kamperen / militaire oefeningen
· houtbewerking:
1. intensieve arbeid in bossen (hout hakken, stronken verplaatsen)
2. manipulatie opgeslagen (brand)hout
· werken in woningen:
4. bouw (renovatie oude woningen)
5. reinigen van kelders, zolders, provisiekamers, (kippen)hokken
Risicoberoepen zijn bosarbeiders, landbouwers, militairen en laboratoriumpersoneel met proefdiercontact (52). In een Zweedse studie lag de incidentie van NE 6 tot 8 maal hoger bij militairen dan bij de civiele bevolking wonende in hetzelfde gebied (27). In Nederland was bij een steekproef 0,7% van de bloeddonoren positief, onder labomedewerkers was het percentage 2,2%, onder dierenvangers 6% en onder de bosarbeiders 4% (25). Bij een andere Nederlandse studie van van Charante et al. waren bij 4% van de bosarbeiders serumantilichamen tegen het Puumalavirus aantoonbaar, bij kantoorbedienden 0,7% (51). Studies van serumantilichamen in verschillende Europese landen kwamen met percentages bij bosarbeiders en landbouwers van 1 tot 30% (52). Risicoblootstelling is ook mogelijk tijdens recreatie of huis-en-tuin bezigheden (53).
Een case-control studie in Chimay toonde een verhoogd risico aan op besmetting tijdens houtbewerking, zware fysieke inspanning in het bos (hout hakken) of in gesloten ruimtes (renovatie, reinigen) en voor het openen van een gesloten ruimte (stal, hut, ...) na de winter (49). Wandelen, joggen, jagen en hengelen waren niet significant risicovol. Een logistische regressie-analyse van Crowcroft et al. weerhield als risico’s het betreden van lang leegstaande optrekjes, schoonmaken (vegen) ervan en het dichtbij een bosrand wonen met muizen in of rond de woning (op minder dan 50 meter)(16).

Preventie
Voorzorgen die dienen genomen te worden tijdens het kamperen en de desinfectie van ruimtes bewoond door muizen of ratten, zijn (3,25,50,54) :
· uitzoeken van een kampeerplaats die geen sporen draagt van intense aanwezigheid van muizen (uitwerpselen, holen, gangen,...) en gebruik van een tent met bodem;
· goed verluchten van leegstaande woonsten zoals caravans, hutten, gebouwen, etc. gedurende minimum 30 minuten;
· tijdens opruimen of vernietigen van (woel)muizennesten, het gezicht niet dichtbij deze nesten houden en het opruimwerk zoveel mogelijk met de rug gekeerd tegen de wind uitvoeren;
· gebruik van een 10% bleekwateroplossing als desinfectiemiddel en minstens 30 minuten laten inwerken;
· beschermende kledij/vloeistofdichte handschoenen/stofmasker/beschermbril dragen bij het opruimen van oude nesten en dode knaagdieren;
· vochtig opdweilen van stof alvorens te borstelen of te stofzuigen gezien beide laatstgenoemde activiteiten aërosolen/stofwolken genereren;
· contact met dode knaagdieren tot een minimum herleiden;
· knaagdieren niet lokken door zorgvuldig om te springen met voedselvoorraden, huisdiervoedsel en etensresten;
· plaatsen van mechanische vallen en rodenticide;
· gaten en kieren dichtmaken in woning.
Het lipidenomhulsel van de virussen maakt ze gevoelig aan inactivatie door middel van detergenten, alcohol en ether. Inactivatie is tevens mogelijk door verdunde bleekwateroplossing, fenol, bepaalde zuren (pH lager dan 5,0) en hitte (30 min 60°C) (13).
Van Loock et al. raadden aan om houtbewerkingsactiviteiten tegen de wind uit te voeren (49). Een recente studie wees uit dat in provincies waar het Puumalavirus endemisch aanwezig is (Henegouwen, Namen en Luxemburg), 47 % (91/194) van de bevolking kennis heeft van hantavirose (16). Bij Belgische en Amerikaanse troepen gelegerd in Bosnië, een endemisch gebied voor hantavirus, werd er recent geen besmetting vastgesteld (3). Deze troepen werden gesensibiliseerd over hantavirose en de te nemen voorzorgen en maatregelen. Mogelijks kan een algemene sensibiliseringscampagne of een doelgerichte campagne naar bewoners van endemische gebieden, een aantal beroepen en vrijetijdsbestedingen (jeugdbeweging, kampeerders) toe, het aantal besmettingen doen afnemen.
Voor laboratoria die werken met serotypes van het Hantavirus in celcultuur of besmette levende dieren, gelden de ‘biosafety level III’ voorwaarden.

Besluit

Wereldwijd verschijnen er meer en meer publicaties in medische vakbladen over hantavirose. Steeds meer serotypes worden teruggevonden. Hierbij kan de vraag worden gesteld of dit het gevolg is van een toename van (de verspreiding van) het virus of het meer gericht onderzoek naar deze ziekteverwekker.
In België is het endemisch gebied de driehoek tussen Samber en Maas. De ziekte wordt in ons land veroorzaakt door het Puumalavirus, dat een milde vorm van haemorrhagische koorts veroorzaakt met nierinsufficiëntie en proteïnurie. Zelden is dialyse vereist. Een aantal mensen loopt een verhoogd risico omwille van beroepsactiviteiten, vrijetijdsbesteding of woonplaats. Voldoende aandacht dient besteed te worden aan het zo beperkt mogelijk houden van het contact met ratten en muizen en/of excreta. Het medische corps dient aan deze virose te denken bij personen met plots hoge koorts, lumbale pijn en hoofdpijn én blootstelling aan ratten en muizen en/of excreta.

Dankwoord

Een woord van dank gaat uit naar de documentatiedienst van IDEWE, Externe Dienst voor Preventie & Bescherming op het Werk vzw.

Literatuur

1. SHOPE RE. Viral hemorrhagic fevers. In: WYNGAARDEN JB, SMITH LH, BENNETT JC, Eds. Cecil’s Textbook of Medicine 19th Ed, Philadelphia: W.B. Saunders, 1994 : 1879-1886.
2. Hantavirus disease. Lancet editorials 1990; 336 : 407-408.
3. CLEMENT J, VAN RANST M. Hantavirus infecties in België. Verh K Acad Geneeskd Belg 1999 ; 61 : 707-717 + bespreking, pp. 718-719.
4. BROWN WL. Trench nephritis. Lancet 1916 ; 1: 391-399.
5. GAJDUSEK DC. Viral hemorrhagic fevers-special reference to hemorrhagic fevers with renal syndrome (epidemic hemorrhagic fever). J Pediatr 1962; 60: 841-857.
6. LEE HW, LEE PW, JOHNSON KM. Isolation of the etiologic agent of Korean hemorrhagic
fever. J Infect Dis 1978 ; 137 : 298-308.
7. WORLD HEALTH ORGANISATION. Haemorrhagic fever with renal syndrome: Memorandum
from a WHO meeting. WHO Bull 1983 ; 61 : 269-275.
8. DUCHIN JS, KOSTER FT, PETERS CJ et al. Hantavirus pulmonary syndrome: a clinical description of 17 patients with a newly recognized disease. The Hantavirus Study Group. N Engl J Med 1994 ; 330: 949-955.
9. CLEMENT J, McKENNA P, AVSIC-ZUPANC T, SKINNER CR. Rat-transmitted hantavirus disease in Sarajevo. Lancet 1994 ; 344 : 131.
10. HUKIC M, KURT A, TORSTENSSON S, LUNDKVIST Å, WIGER D, NIKLASSON B. Haemorrhagic fever with renal syndrome in north-east Bosnia. Lancet 1996 ; 347 : 56-57.
11. SCHMALJOHN C. Prospects for vaccins to control viruses in the family Bunyaviridae. Rev Med Virol 1994 ; 4 : 185-196.
12. LUNDKVIST Å, NIKLASSON B. Haemorrhagic fever with renal syndrome and other Hantavirus infections. Rev Med Virol 1994 ; 4 : 177-184.
13. KANERVA M, MUSTONEN J, VAHERI A. Pathogenisis of Puumala and other Hantavirus infections. Rev Med Virol 1998 ; 8 : 67-86.
14. CLEMENT J, McKENNA P, COLSON P et al. Hantavirus epidemic in Europe, 1993. Lancet
1994 ; 343 : 114.
15. COLSON P, DAMOISEAUX PH, BRISBOIS J et al. Epidémie d’hantavirose dans l’Entre Sambre-et-Meuse. Année 1992-1993. Données Cliniques et Biologiques. Acta Clin Belg 1995 ; 50 : 197-206.
16. CROWCROFT NS, INFUSO A, ILEF D et al. Risk factors for human hantavirus infection: Franco-Belgian collaborative case-control study during 1995-6 epidemic. BMJ 1999 ; 318 : 1737-1738.
17. LUNDKVIST Å, HUKIC M, HÔRLING J, GILLJAM M, NICHOL S, NIKLASSON B. Puumala and Dobrava viruses cause hemorrhagic fever with renal syndrome in Bosnia-Herzegovina: evidence of highly cross-neutralizing antibody responses in early patient sera. J Med Virol 1997 ; 53 : 51-59.
18. MEISEL H, LUNDKVIST Å, GANTZER K, BÄR W, SIBOLD C, KRÛGER DH. First case of infection with Hantavirus Dobrava in Germany. Eur J Clin Microbiol Infect Dis 1998 ; 17 : 884-892.
19. SCHREIBER M, LAUE T, WOLFF C. Hantavirus pulmonary syndrome in Germany. Lancet 1996 ; 347 : 336-337.
20. BRUMMER-KORVENKONTIO M, VAPALAHTI O, HENTTONEN H, KOSKELA P, KUUSISTO P, VAHERI A. Epidemiological study of nephropathia epidemica in Finland 1989-96. Scand J Infect Dis 1999 ; 31 : 427-435.
21. LE GUENNO B, CAMPRASSE MA, GUILBAUT JC, LANOUX P, HOEN B. Hantavirus epidemic in Europe, 1993. Lancet 1994 ; 343 : 114-115.22. ROLLIN P, COUDRIER D, SUREAU P. Hantavirus epidemic in Europe, 1993. Lancet 1994 ; 343 : 115.
22. ROLLIN P, COUDRIER D, SUREAU P. Hantavirus epidemic in Europe, 1993. Lancet 1994 ; 343 : 115.
23. PAPA A, JOHNSON AM, STOCKTON PC et al. Retrospective serological and genetic study of the distribution of Hantaviruses in Greece. J Med Virol 1998 ; 55 : 321-327.
24. JORDANS JGM, GROEN J, CLEMENT J, LEFEVRE A, OSTERHAUS ADME. Infectie met het Hantavirus, een te weinig herkende oorzaak van acute nierinsufficiëntie. Ned Tijdschrift Geneeskd 1991 ; 135 : 791-793.
25. GROEN J, GERDING MN, JORDANS JGM, CLEMENT JP, NIEUWENHUIJS JHM, OSTERHAUS ADME. Hantavirus infections in the Netherlands: epidemiology and disease. Epidemiol Infect 1995 ; 114 : 373-383.
26. SOMMER AI, TRAAVIK T, MEHL R, BERDAL BP, DALRYMPLE J. Hemorrhagic fever with renal syndrome (nephropathia epidemica) in Norway: seroepidemiology 1981-1985. Scand J Infect Dis 1988 ; 20 : 267-274.
27. NIKLASSON B, LEDUC J, NYSTROM K, NYMAN L. Nephropathia epidemica: incidence of clinical cases and antibody prevalence in an endemic area of Sweden. Epidemiol Infect 1987 ; 99: 559-62.
28. VAN DEN BERGE K, VERLINDE R. Knaagdieren. In: Faunabeheer. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Leeftmilieu en Infrastructuuur, Administratie Milieu, Natuur, Land- en Waterbeheer, Afdeling Bos & Groen 1999.
29. DESMYTER J, JOHNSON KM, DECKERS C, LEDUC JW, BRASSEUR F, VAN YPERSELE DE STRIHOU C. Laboratory rat associated outbreak of haemorrhagic fever with renal syndrome due to hantaan-like virus in Belgium. Lancet 1983 ; 24/31 : 1445-1448.
30. LLOYD G, BOWEN ETW, JONES N. HFRS outbreak associated with laboratory rats in UK. Lancet 1984 ; i : 1175-1176.
31. McKENNA P, CLEMENT J, MATTHYS P, COYLE PV, McCAUGHEY C. Serological evidence of Hantavirus disease in Northern Ireland. J Med Virol 1994 ; 43 : 33-38.
32. GLASS G, CHILDS J, KORCH G, LEDUC J. Association of intraspecific wounding with hantaviral infection in wild rats (Rattus norvegicus). Epidemiol Infect 1988 ; 101 : 459-472.
33. KAISER J. Human-to-human spread of hantavirus ? Science 1993 ; 275 : 605.
34. PEILLABORATORIA + REFERENTIELABORATORIUM. Hantavirus. http://www.iph.fgov.be/epidemio/epinl
35. NIKLASSON B, JONSSON M, WIDEGREN I, PERSSON K, LEDUC J. A study of nephropathia epidemica among military personnel in Sweden. Res Virol 1992 ; 143 : 211-214.
36. CLEMENT J, McKENNA P, LEIRS H et al. Hantavirus infections in rodents. In: HORZINEK M (Ed.) Virus infections in rodents and lagomorphs. Amsterdam: Elsevier, 1994: 295-316.
37. Hantaviridae. In: ARMSTRONG D, COHEN J, Eds. Infectious Diseases. London: Mosby, 1999.
38. NATHANSON N, NICHOL S. Korean hemorrhagic fever and Hantavirus pulmonary syndrome: two examples of emerging hantaviral diseases. In: KRAUSE RM, Ed. Emerging infections. Academic Press, San Diego: 1998 ; 365-374.
39. SETTERGREN B, LESCHINSKAYA , ZAGIDULLIN I et al. Haemorrhagic fever with renal syndrome: Comparison of clinical course in Sweden and in Western Soviet Union. Scand J Infect Dis 1991; 23: 549-552.
40. Decreet Profylaxe van besmettelijke ziekten van 5 april 1995 - Belgisch Staatsblad 14 juli 1995.
41. KB van 5 augustus 1996 - Belgisch Staatsblad 1 oktober 1996.
42. Beroepsziektenwet van 24 december 1963.
43. HUGGINS JW, KIM G, BRAND OM, McKEE KT. Ribavirin therapy for Hantaan virus infection in suckling mice. J Infect Dis 1986 ; 153 : 489-497.
44. GUI XE, HO M, COHEN MS et al. Hemorrhagic fever with renal syndrome: treatment with recombinant interferon. J Infect Dis 1987 ; 155: 1047-1051.
45. HSIANG CM, HUGGINS JW, GUAN MY et al. Effective therapy of epidemic hemorrhagic fever with ribavirin in a double blind random controlled trial II: improvement in some clinical signs of hematology, cardiology, renology and immunology. In: 29th International Colloquium on Hantaviruses, Antwerp, Belgium, 10-11 december 1987.
46. VAN YPERSELE DE STRIHOU C, MERY JP. Hantavirus-related acute interstitial nephritis in Western Europe: expansion of a world-wide zoonosis. Q J Med 1989 ; 270 : 941-950.
47. NIKLASSON B, HORNFELDT B, LUNDKVIST Å, BJORSTEN S, LEDUC J. Temporal dynamics of Puumala virus antibody prevalence in voles op nephropathia epidemica incidence in humans. Am J Trop Med Hyg 1995 ; 53 : 134-140.
48. MEES G. In: Cursus bosbouwpraktijk. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Leefmilieu en Infrastructuur, Administratie Milieu, Natuur, Land- en Waterbeheer, Afdeling Bos & Groen 1991.
49. VAN LOOCK F, THOMAS I, CLEMENT J, GHOOS S, COLSON P. A case-control study after a Hantavirus outbreak in the South of Belgium: who is at risk? Clin Inf Disease 1999 ; 28 : 834-839.
50. DUCOFFRE G. Infectieuze aandoeningen (Peillaboratoria): informatie over hantavirose. Brochure uitgegeven door het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur, Afdeling Epidemiologie; http://www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/plabnl/hanta.htm
51. VAN CHARANTE AW, GROEN J, OSTERHAUS ADME. Risk of infections transmitted by arthropods and rodents in forestry workers. Eur J Epidemiol 1994 ; 10 (3) : 349-351.
52. Occupationally acquired infections of the lung. In: STELLMAN JM, Ed. Encyclopaedia of occupational health and safety. Geneva: International Labour Office, 1998 : 10.83.
53. ZEITZ PS, GRABER JM, VOORHEES RA et al. Assessmment of Occupational risk for Hantavirus Infection in Arizona and New Mexico. JOEM 1997 ; 39 (5) : 463-467.
54. All about Hantavirus. Center for Diseases Control and Prevention (CDC). http://www.cdc.gov/ncidod/diseases/hanta/hps/index.htm

Tabel 1: Hantavirus-serotypes in enkele Europese landen
Tabel 2: Klinische beelden geassocieerd met vertegenwoordigers van het Hantavirus

Tabel 3: Vergelijking van de ziektebeelden HFRS/KHF en NE wat betreft symptomen en tekenen, labo-analyses en therapie

Tabel 4: De belangrijkste klinische gegevens van 100 Westeuropese patiënten met Hantavirusinfectie (% van de patiënten)

Hantavirose: Ziektebeeld, Risicofactoren en Preventiemaatregelen Arbeidsgezondheidszorg / Médecine du Travail & Ergonomie 2002; 39 (3):105-113

Arbeidsgezondheidszorg & Ergonomie
Médecine du Travail & Ergonomie

HANTAVIROSE:
ZIEKTEBEELD, RISICOFACTOREN EN PREVENTIEMAATREGELEN

DOKTER W.L.C. VAN HOOSTE

Dokter Wim Van Hooste
Preventieadviseur-Arbeidsgeneesheer

Samenvatting

Hantavirose is een zoönose waarbij transmissie gebeurt door contact met, of inhalatie van excreta afkomstig van muizen en ratten. Vertegenwoordigers van het genus Hantavirus veroorzaken een hemorragische koorts met renaal syndroom of het hantavirus pulmonaal syndroom. Elk serotype heeft een eigen knaagdierreservoir en geografische spreiding. In België zijn er rapporten verschenen van een milde vorm van hemorragische koorts (nephropathia epidemica) die wordt veroorzaakt door het Puumala-serotype en wordt verspreid door de Rosse woelmuis. Het Belgisch endemisch gebied situeert zich in de driehoek tussen Samber en Maas. De virose uit zich door plots optredende hoge koorts, lage rugpijn en hoofdpijn. Enkele dagen later ontstaat een acute nierinsufficiëntie met proteïnurie. De behandeling is supportief, slechts zelden is dialyse noodzakelijk. Mannen worden meer getroffen dan vrouwen, voornamelijk in de beroepsactieve leeftijd. Risicoactiviteiten zijn het direct of indirect contact met knaagdieren, zware fysieke inspanning in bos, hout hakken en het heropenen van een ruimte die gesloten was tijdens de winter. Risicoberoepen zijn militairen, bosarbeiders, landbouwers en laboratoriummedewerkers met proefdiercontact. Omdat er nog geen commercieel vaccin beschikbaar is, bestaat de preventie uit het vermijden van contact met (excreta van) knaagdieren.

Trefwoorden: hantavirose, infectieus risico, bosarbeid

Résumé

L’hantavirose est une zoonose transmissible par contact ou par l’inhalation d’excréments de souris et de rats. Les sérotypes du genus Hantavirus causent une fièvre hémorragique avec syndrome rénal (FHSR) ou le syndrome pulmonaire hantaviral (SPH). Chaque sérotype est lié à un réservoir déterminé de rongeurs et à une aire de distribution géographique spécifique. En Belgique, des rapports mentionnent une forme légère de fièvre hémorragique avec syndrome rénal, la néphropathie épidémique (NE) causée par le sérotype Puumala et répandue par le campagnol roussâtre (Clethrionomys glareolus). Le territoire endémique en Belgique se situe dans le triangle entre Sambre et Meuse. Le virose se déclare par un syndrome fébrile sévère d’apparition brutale, des douleurs abdominales ou lombaires et des céphalées intenses. Après quelques jours, l’insuffisance rénale avec protéinurie se développe. Le traitement est symptomatique et la dialyse rénale est rarement nécessaire. Les hommes sont plus affectés que les femmes, particulièrement pendant leur vie professionnelle. Les activités à risque sont le contact direct ou indirect avec les rongeurs, les efforts physiques vigoureux en forêt, l’abattage et la réouverture de parcelles fermées pendant l’hiver. Les professions à risque sont les militaires, les forestiers, les agriculteurs et les laborantins en contact avec des rongeurs. Parce que il n’existe pas encore de vaccin commercialisé, la mesure de prévention essentielle est d’éviter le contact avec les (excréments de) rongeurs .

Mots clés: hantavirose, risque infectieux, travail forestier

Abstract

Hantavirosis is a zoonosis transmitted to humans via contact with, or inhalation of excretions of mice and rats. The members of the genus Hantavirus cause a haemorrhagic fever with renal syndrome (HFRS) or the hantavirus pulmonary syndrome (HPS). Each serotype appears to be specific to a rodent reservoir host and geographic distribution. In Belgium a mild form of haemorrhagic fever (nephropathia epidemica) is reported, caused by the Puumala-serotype and spread by the red bank vole (Clethrionomys glareolus). The Belgian endemic area is located in the region bordered by the rivers Sambre and Meuse. The clinical presentation of the disease is sudden high fever, low back pain and headache. A few days later acute renal failure with proteinuria develops. The treatment is supportive, only exceptionally renal dialysis is necessary. Men are more vulnerable than women, especially in the professional age. Risk activities are the direct or indirect contact with rodents, heavy work in the forest, lumberjacking and reopening of a place that was closed during wintertime. Occupations at risk are the military, forest workers, farmers and laboratory workers with rodent contact. Because there is no commercial vaccine yet available, the reduction of contact with (excrements of) rodents is essential.

Keywords: hantavirosis, risk for infectious disease, forestwork

Methode

Een uitgebreid literatuuronderzoek werd uitgevoerd via verschillende databanken. Via het ‘sneeuwbalsysteem’ werden de referenties van de teruggevonden artikels nagekeken en opgespoord.

Inleiding

Het Hantavirus is een nog niet zo lang gekend genus van RNA-virussen behorend tot de Bunyaviridae. Dit virusgenus veroorzaakt een milde tot zeer ernstige hemorragische koorts met nierfalen. Het is de enige virale verwekker van hemorragische koorts in de gematigde streken van het noordelijk halfrond. Hantavirose heeft een uitgesproken militaire geschiedenis. Zowel tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog, als tijdens de Koreaanse Oorlog, werden er soldaten getroffen door ziektes die gepaard gingen met koorts en nierlijden (1). In 1962 stelde Gajdusek dat deze ziektebeelden, ‘néphrite de guerre’, ‘feldnephritis’ en ‘trench nephritis’, veroorzaakt werden door één of een groep van sterk gerelateerde etiologische agentia (2). Het etiologisch agens van het Koreaanse ziektebeeld werd in 1976 door Lee et al. geïsoleerd (3). Het kreeg de naam Hantaanvirus (HTN), genoemd naar de rivier Hantaan die stroomt nabij de 38ste breedtegraad tussen Noord- en Zuid-Korea. In 1983 gaf een werkgroep van de Wereldgezondheidsorganisatie deze door sterk verwante virussen veroorzaakte ziekten de overkoepelende naam ‘haemorrhagic fever with renal syndrome’ (HFRS), een term voorgesteld door Gajdusek (4). De genusnaam Hantavirus werd in 1985 door Schmaljohn et al. geïntroduceerd (5). Honderden hantavirose-gevallen werden beschreven in de jaren negentig bij Bosnische en Kroatische soldaten tijdens de oorlog in het voormalige Joegoslavië (6,7).

Virologie

Virus

Bunyavirussen zijn enkelstrengige RNA-virussen. Tot op heden zijn meer dan 33 verschillende Hantavirus-serotypen gekend waarvan er 14 klinisch belangrijk zijn (1). Alle serotypes zijn terug te vinden bij een knaagdier waarbij ieder type is geassocieerd met een welbepaalde soort (1,8). In Europa komen het Puumalavirus, Dobravavirus, Seoulvirus en Hantaanvirus voor, waarbij voornamelijk het Puumalavirus in de Lage Landen van belang is (1).

Vector

Het Puumalavirus heeft de Rosse woelmuis (Clethrionomys glareolus) als natuurlijke gastheer. Dit knaagdier is 8 tot 12 cm groot en heeft een roodbruine rug en grijsachtige flanken. De Rosse woelmuis komt in bossen zeer algemeen voor. Niettegenstaande voornamelijk muizen en woelmuizen als vector worden beschouwd, zijn er een aantal gevallen beschreven waarbij ratten hantavirus overdroegen. Meerdere auteurs toonden aan dat personen besmet kunnen worden via (labo)ratten (6,9,10).

Transmissie

Een besmetting met het hantavirus wordt opgelopen door direct of indirect contact met knaagdieren of hun excreta. Besmetting gebeurt voornamelijk via de luchtwegen door inhalatie van viruspartikels die worden teruggevonden in faeces, besmette (opgedroogde) urine, speeksel, longsecreties en nestmateriaal (1). In enkele gevallen werd een percutane overdracht beschreven via een beet, een huiddefect of de slijmvliezen (11). Over de rol van met hantavirus gecontamineerd voedsel of water ontbreekt eensgezindheid. Ook de overdracht van mens tot mens is niet duidelijk en op enkele (mogelijke) uitzonderingen na, wordt aangenomen dat deze vorm van verspreiding minimaal is (12,13). Het knaagdier is chronisch besmet met het virus maar ondervindt zelf geen hinder van de infectie.

Epidemiologie

Sinds 1976 werden er in België (voornamelijk in de provincies Henegouwen, Namen en Luxemburg) 873 gevallen genoteerd (14). In 1998 bedroeg de incidentie van nephropathia epidemica in België 0,5/100.000 inwoners op nationaal niveau (15). Heyman et al. schatten dat, op basis van de gegevens voor België van de laatste 10 jaar, het jaarlijks aantal infecties in een epidemisch jaar 157 (spreiding 86-222) bedraagt, en 36 (spreiding 20-47) in een niet-epidemisch jaar (14). De hoogste Europese incidentieregio’s van NE bevinden zich in Finland en Rusland waar jaarlijkse incidenties teruggevonden worden tot 90/100.000 inwoners (16). Bij een Belgische steekproef onder bloeddonoren was 16% seropositief (17). Bij een Nederlandse studie lag de seroprevalentie bij bloeddonoren in endemisch gebied op 0,7% (18). De seroprevalentie in de Franse Ardennen bedroeg slechts 0,45% (19). Seroprevalentie bij de bevolking in Griekenland en Egypte varieert tussen 2 en 4% (20,21).
In een Belgische studie (1986-1990) werden 5.038 wilde kleine zoogdieren onderzocht. Bij 13,3% van de woelmuizen was het Puumala-antigeen aantoonbaar. Het antigeen was bij slechts 5,2% van alle dieren aantoonbaar (22).

Pathologie

Vertegenwoordigers van het Hantavirus veroorzaken volgende aandoeningen (23)(tabel 1):

Tabel 1

Haemorrhagic fever with renal syndrome (HFRS)
‘Haemorrhagic fever with renal syndrome’ of ‘muroid virus nephropathy’ varieert van een milde, middelmatige tot ernstige ziekte. De incubatieperiode bedraagt 2 tot 42 dagen, meestal ongeveer 2 weken (24). 80% van de gevallen verloopt mild (koorts, faciale flush, rugpijn en spierpijn) tot middelmatig (proteïnurie en petechieën). Ernstige gevallen worden gekenmerkt door de triade van koorts, bloeding en nierfalen, en vergen nierdialyse. De mortaliteit bedraagt minder dan 1%. Het herstel duurt weken tot 3 maanden.

Korean haemorrhagic fever
‘Korean haemorrhagic fever’ is de meest ernstige vorm van HFRS en komt voor in Korea, China en het oostelijk deel van de voormalige USSR (25). De mortaliteit bedraagt 3-10%.

Nephropathia epidemica
‘Nephropathia epidemica’ (NE) of ‘epidemic nephritis’ (EN), een milde vorm van HFRS, wordt gekenmerkt door plotse hoge koorts met rillingen, lumbale pijn en hoofdpijn (8,26). Op de vierde dag heeft de patiënt last van nausea en braken. Tekenen die op NE wijzen zijn pijn in de oogbollen, conjunctivale injectie, petechieën in de keel en op het zachte gehemelte, flush ter hoogte van aangezicht, nek, schouders en thorax, en petechiale huidrash. Er treedt snel proteïnurie op. De ziekteduur is gemiddeld 17 dagen (11 tot 41 dagen) voor gehospitaliseerde patiënten (27). De infectie kan ook een subklinisch verloop hebben. De mortaliteit bedraagt 0,1 tot 1%.

Hantavirus pulmonary syndrome
‘Hantavirus pulmonary syndrome’ is een ernstige ziekte met een aspecifiek begin. Duchin et al. beschreven in 1993 deze vorm van hantavirose met ernstige respiratoire symptomen (27). De meest voorkomende eerste symptomen zijn koorts, vermoeidheid en myalgieën in de grote spiergroepen van dij, heup of rug. Andere vroege symptomen zijn nausea, braken, diarree, duizeligheid, abdominale pijn en hoofdpijn. Vier tot tien dagen na de initiële fase gaat de patiënt hoesten en wordt kortademig door een plots optredend niet-cardiogeen longoedeem. De mortaliteit bedraagt 50 tot 60%. Typisch is een zeer ernstig ‘acute respiratory distress syndrome’ (ARDS). Tot nu toe werden enkele honderden gevallen beschreven in de Verenigde Staten van Amerika, en mogelijks 2 gevallen in Duitsland (28).

Diagnose

De diagnose gebeurt door middel van serologische testen of reverse transcriptase-polymerase chain reaction (PCR). Serologisch onderzoek naar IgG-antistoffen wordt verricht met ‘indirect immunofluorescence assay’ (IFA) en ‘enzyme-linked immunosorbent assay’ (ELISA) (17). Bij patiënten die negatief reageren op testen voor ‘leptospirosis icterohaemorrhagiae’, dient gedacht te worden aan de mogelijkheid van hantavirose (29).

Wetgeving

Iedere besmetting dient door elke arts en elk laboratorium binnen de 48 uur gemeld te worden aan het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap - Afdeling P.S.G. - Gezondheidsinspectie, hantavirus wordt tot ‘groep II’ gerekend (30).
Het ‘Besluit betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s bij blootstelling aan biologische agentia op het werk’, is een omzetting naar Belgisch recht van de Europese richtlijn 90/679/EEG (26 november 1990) (31). In dit KB is volgende indeling opgenomen:
· gevaargroep 2: Prospect Hill virus, Puumalavirus, andere hantavirussen
· gevaargroep 3: Dobrova/Belgrade virus, Hantaanvirus en Seoulvirus
Hantavirose kan als zoönose erkend worden door het Fonds voor de Beroepsziekten (Lijst van de beroepsziekten die aanleiding geven tot schadeloosstelling: 1.403.01 ‘Infectieziekten of door parasieten veroorzaakte ziekten die op de mens worden overgezet door dieren of dierlijke overblijfselen’) (32).

Behandeling

De behandeling is ondersteunend door middel van pijnstilling, vochtmanagement, zuurstof en eventueel inotropica. Het controleren van bloeddruk, vochtbalans en elektrolieten is zeer belangrijk, vooral tijdens de oligurische en diuretische fasen. Bij ernstig nierfalen wordt overgegaan tot dialyse. Niet-steroïdale anti-inflammatoire middelen en acetylsalicylzuur dienen vermeden te worden omdat zij de nierfunctie verder kunnen aantasten.

Vaccinatie

De ontwikkeling van een vaccin bevindt zich nog in een experimenteel stadium. De ontwikkeling van het vaccin wordt bemoeilijkt door het ontbreken van een gepast diermodel (33).

Risicofactoren

Het risico op infectie is een stochastisch risico waarbij het individueel risico onvoorspelbaar is. Een enkele dosis, de infectieuze dosis, kan in één tijd de ziekte veroorzaken: one hit principle. De reactie is een “alles of niets” respons. Het risico voor een groep kan wel bepaald worden. Een risico wordt gevormd door een kansfactor of waarschijnlijkheid, en een ernstfactor. Vaak wordt een derde factor, de blootstellingstijd, in rekening gebracht. In feite is de blootstelling een onderliggende factor die mee de kansfactor beïnvloedt. Een risicofactor is een factor die mede het gevaar kan beïnvloeden en die daardoor mede het ontstaan van het risico bepaalt. De minimale infectieuze dosis werd in de literatuur niet teruggevonden.
Risicogebieden (geografische variatie)
Europese endemische gebieden zijn gelegen in Scandinavië, Frankrijk, België, Nederland, Duitsland, Europees Rusland en de Balkan (1). In België werden de meeste gevallen vastgesteld in de streek tussen Samber en Maas. Tijdens de 3-jaarlijkse epidemies werden er gevallen geregistreerd in de provincies Luik, Antwerpen, Brabant, Oost- en West-Vlaanderen (14).
Risicoperiode
Uit de literatuur blijkt dat het aantal infecties met het Puumalavirus om de drie jaar stijgt. Dit werd duidelijk geïllustreerd door Scandinavische onderzoekers (12). In noordelijke regionen houdt de Rosse woelmuis zich tijdens de late herfst en winter schuil in plaatsen bewoond door mensen. Het contact tussen knaagdier en mens wordt hierdoor vergroot. De toename van het aantal infecties was gekoppeld aan de stijging van het aantal dieren (34). Tijdens piekmomenten bleek 20 tot 40 % van de rosse woelmuizen seropositief (35). Recent werd door Heyman et al. ook voor België een 3-jaarlijkse incidentiestijging aangetoond: 1987, 1990, 1993, 1996, 1999 waren epidemische jaren (14).
Een infectie is het hele jaar door mogelijk, maar in België is er een seizoensdistributie van de gevallen aangetoond tijdens de epidemische jaren (14). Een grote zomerpiek in de periode van juni tot september en een kleine winterpiek van januari tot maart. De epidemie van 1992-1993 aan de Frans-Belgische grens vertoonde twee pieken: een kleine piek van december 1992 tot januari 1993 en een grote piek van mei tot juli 1993 (38). Tijdens deze epidemie werden in de streek van Chimay hoge aantallen rosse woelmuizen opgemerkt. Dit kon te wijten zijn aan een combinatie van een milde winter (1992-1993) en een overvloed aan beukennootjes (1). Goede zaadjaren met grote hoeveelheden kiemkrachtige beukennootjes komen onregelmatig, met tussentijden van meer dan 6 tot 10 jaar, voor (37). Het aantal woelmuizen én het aantal infectiegevallen namen eind 1993 af.
Risicoleeftijd en -geslacht
De gemiddelde leeftijd van de geïnfecteerden ligt rond de 40 jaar, met een spreiding van 8 tot 79 jaar (36). De geïnfecteerden in de studie van Van Loock et al. hadden een gemiddelde leeftijd van 44 jaar, met een spreiding van 15 tot 80 jaar (38). In 1998 was van de Belgische geregistreerde gevallen 87,5% tussen 15 en 64 jaar oud: 8,5% tussen 15 en 24 jaar, 41,5% tussen 25 en 44 jaar, 37,5% tussen 45 en 64 jaar (15). Bij een Nederlandse studie was het merendeel van de besmette personen tussen 30 en 40 jaar (16). Bij de studie van Sommer et al. was twee derde van de besmette personen tussen 20 en 60 jaar: 48,5% tussen 20 en 39 jaar en 19,5% tussen 40 en 60 jaar (34).
Mannen lopen een groter risico met een verhouding man/vrouw van 1,3/1 tot 3/1 (27,35,37,40).
Risicoactiviteiten
Bij analyse van de NE-epidemie in België van 1992-1993 werd bij 76% van de patiënten in de anamnese een professionele of vrijetijdactiviteit in het Ardens bos teruggevonden (1). Bij 38% van de besmette personen bevond de woning zich in het bos of nabij de bosrand. Openen van een vakantiewoning of zelden gebruikte ruimte is een risico (40,41,42,43,44).
Een aantal risicoactiviteiten zijn aangetoond (tabel 2)(1,38,39,40,41,45).

Tabel 2

Tabel 3

De case-control studie van Van Loock et al. van de epidemie van 1992-1993 toonde een verhoogd risico aan op besmetting tijdens houthakken, zware fysieke inspanning in het bos (hout hakken) of in gesloten ruimtes (renovatie, reinigen) en voor het openen van een gesloten ruimte (stal, hut, ...) na de winter (tabel 3) (38). De gemiddelde professionele blootstelling in het bos bij de cases was 9 dagen, tegenover 1,5 dag bij de controlegroep (38). De cases deden gemiddeld 4,3 maal per maand aan hout hakken in het bos tegenover 0,5 maal per maand bij de controlepersonen (38). Het waarnemen van levende knaagdieren, de blootstelling aan knaagdierexcreta en het vangen van knaagdieren waren significante risicofactoren (38). Wandelen, joggen, beoefenen van buitensporten, jagen, hengelen, picknicken, tuinieren en fruit plukken werden niet significant risicovol beschouwd (38). Ook Groen et al. toonden geen risico aan voor jagen (18).

Tabel 4

De case-control studie door Crowcroft et al. van de Frans-Belgische epidemie van 1995-1996 weerhield als risico’s het betreden van lang leegstaande optrekjes, schoonmaken (vegen) ervan en het dichtbij een bosrand wonen met muizen in of rond de woning (op minder dan 50 meter) (tabel 4)(40).
De case-control studie van Zeitz et al. van de HPS-epidemie in 1993 in de Verenigde Staten van Amerika weerhield als risico’s de aanwezigheid van grote aantallen knaagdieren in de nabije omgeving, landbouwactiviteiten en schoonmaakactiviteiten rondom het huis (46).
Risicoberoepen
Het is een epidemiologische uitdaging om beroepsblootstelling te scheiden van potentiële blootstelling thuis of tijdens recreatie.
Tabel 5 geeft een overzicht van studies die een beroepsrisico aantoonden (9,10,16,18,45,47-58). Duidelijke risicoberoepen zijn militairen, bosarbeiders, landbouwers en laboratoriumpersoneel met proefdiercontact (16,41,59,60).

Tabel 5

Zweedse onderzoekers vonden in de jaren dertig dat de meeste gevallen van NE voorkwamen bij landbouwers en bosarbeiders (47). In 1951 werd bij de beschrijving van NE het verblijven in een primitieve verblijfplaats in het bos als een risico beschreven bij houthakkers (47). Studies van serumantilichamen in verschillende Europese landen kwamen met percentages bij bosarbeiders en landbouwers van 1 tot 30% (59). De Nederlandse case-control studie van Moll van Charante et al. vond een verhoogd, niet statistisch significant beroepsrisico voor bosarbeiders: Odds Ratio Puumala-antigenen bij bosarbeiders/administratieve medewerkers was 6,2 (95% betrouwbaarheidsinterval: 0,7-287,4) (45). De Duitse studie van Zöller et al. vond een prevalentiecijfer terug van Puumala- en Hantaanantistoffen bij 3,3 tot 6,35% van de bosarbeiders, dat was 3,9 tot 4,1 maal hoger dan bij de plaatselijke bevolking (49). De infectie bij laboratoriumpersoneel in contact met proefdieren werd door meerdere studies aangetoond (9,10,18). In een Finse studie werd 40% van de infecties bij landbouwers toegeschreven aan het beroep, bij jonge boeren zelfs 80% (51). Het Relatief Risico van landbouwers tegenover niet-landbouwers was voor mannen 2,3 en voor vrouwen 2,8. Het gemiddelde relatief risico, na correctie voor leeftijd, geslacht en geografische variatie, was 1,7. Landbouwers kregen de infectie ook op jongere leeftijd, zijnde 10 jaar eerder dan de controlegroep. Het frequenter voorkomen van NE in het oosten van Finland is mogelijk te wijten aan ofwel de grotere nabijheid van bossen bij de velden of woningen, ofwel meer activiteiten (opslag van hooi) tijdens een periode van verhoogde knaagdierenaantallen. In een Zweedse studie lag de incidentie van NE 6 tot 8 maal hoger bij militairen dan bij de civiele bevolking wonende in hetzelfde gebied (52). Deelname aan militaire oefeningen (al dan niet in endemisch gebied) is een risico (52). Bij 21 Duitse muskusrattenvangers hadden er 2 antistoffen tegen Hantaan- of Puumalavirus, een prevalentie 5,9 maal hoger dan onder de algemene bevolking van hetzelfde gebied (49). Tien percent van het Duits personeel in manèges had antistoffen tegen Puumala- en Hantaanvirus, een prevalentie die 6,2 maal hoger was dan bij de steekproef uit de plaatselijke bevolking (49). Bij analyse van de Amerikaanse HPS-gevallen was 7% toe te schrijven aan beroepsblootstelling aan knaagdieren of hun excreta en 19% aan zowel beroepsblootstelling als domestieke blootstelling aan knaagdieren of hun excreta (41). Een professionele activiteit in het bos, het manipuleren van hout, zware fysieke arbeid werden door meerdere studies als risico omschreven (21,46).
Groen et al. toonden geen verhoogd risico voor Nederlandse militairen, zoölogen, tuiniers en veeartsen (18).

Preventie

Voorzorgen die dienen genomen te worden tijdens het kamperen (bivakkeren), de desinfectie van ruimtes besmet door muizen of ratten, en het wonen nabij een bos, zijn (1,18,38,61,62) :
· uitzoeken van een kampeerplaats die geen sporen draagt van intense aanwezigheid van muizen (uitwerpselen, holen, gangen,...) en gebruik van een tent met bodem;
· goed verluchten van leegstaande woningen zoals caravans, hutten, gebouwen, gedurende minimum 30 minuten;
· tijdens opruimen of vernietigen van (woel)muizennesten, het gezicht niet dichtbij deze nesten houden en het opruimwerk zoveel mogelijk met de rug gekeerd tegen de wind uitvoeren;
· gebruik van een 10% bleekwateroplossing als desinfectiemiddel en minstens 30 minuten laten inwerken;
· dragen van vloeistofdichte handschoenen, stofmasker en beschermbril;
· vochtig opdweilen van stof alvorens te borstelen of te stofzuigen aangezien beide laatstgenoemde activiteiten aërosolen en stofwolken genereren;
· contact met dode knaagdieren tot een minimum herleiden;
· beschermende kledij dragen bij het opruimen van oude nesten en dode knaagdieren;
· knaagdieren niet lokken door zorgvuldig om te springen met voedselvoorraden, huisdiervoedsel en etensresten;
· plaatsen van mechanische vallen en rodenticide;
· gaten en kieren in woning dichtmaken.
Voor bosarbeiders zijn preventieve maatregelen moeilijk op te stellen omdat stofproductie en verhoogde inhalatie integraal deel uitmaken van hun job. Van Loock et al. raadden aan om houtbewerkingsactiviteiten tegen de wind uit te voeren (38). Een studie wees uit dat in provincies waar het Puumalavirus endemisch aanwezig is (Henegouwen, Namen en Luxemburg), 47% (91/194) van de bevolking kennis heeft van hantavirose (40). Bij Belgische en Amerikaanse troepen gelegerd in Bosnië, een endemisch gebied, werd er recent geen besmetting vastgesteld (1). Deze troepen werden gesensibiliseerd over hantavirose en de te nemen voorzorgen en maatregelen. Mogelijk kan een algemene sensibiliseringscampagne ofwel een doelgerichte campagne gericht op bewoners van endemische gebieden, een aantal beroepen en vrijetijdsbestedingen (jeugdbeweging, kampeerders), het aantal besmettingen doen afnemen.
Het is belangrijk om het beroepsrisico te kennen om een vaccinatiestrategie te ontwikkelen eens een vaccin ter beschikking is. Voor Finland zou het betekenen dat 50 landbouwers gevaccineerd moeten worden om 1 acute ziekte te voorkomen. Voor de hoogste risicoleeftijd (20-29 jaar) in hoogendemisch gebied, dienen 19 landbouwers te worden gevaccineerd om 1 ziekte te voorkomen. (51).

Besluit

Er verschijnen wereldwijd meer en meer publicaties over hantavirus-infecties. In België situeert het endemisch gebied zich in de driehoek tussen Samber en Maas. De ziekte wordt in ons land veroorzaakt door het Puumalavirus, dat een milde vorm van hemorragische koorts veroorzaakt met nierinsufficiëntie en proteïnurie. Zelden is dialyse vereist. Een aantal mensen lopen een verhoogd risico omwille van hun beroepsactiviteiten, hun vrijetijdsbesteding of hun woonplaats. Risicofacoten zijn het hebben van direct of indirect contact met ratten en muizen en/of excreta, manipuleren van hout en betreden van langdurig gesloten ruimte. Duidelijke risicoberoepen zijn militairen, landbouwers, bosarbeiders en laboratoriumpersoneel met proefdiercontact. Voldoende aandacht dient te worden besteed aan het zo beperkt mogelijk houden van het contact met ratten en muizen en/of excreta.

Dankwoord

De auteur wenst zijn dank te betuigen aan licentiaat Mario Vaerewijck, de documentatiedienst van IDEWE, Externe Dienst voor Preventie & Bescherming op het Werk vzw, en aan dokter Stéphane Watteeux.

Referenties

1. CLEMENT J, VAN RANST M. Hantavirus infecties in België. Verh K Acad Geneeskd Belg 1999; 61: 707-719.
2. GAJDUSEK DC. Viral hemorrhagic fevers-special reference to hemorrhagic fevers with renal syndrome (epidemic hemorrhagic fever). J Pediatr 1962; 60: 841-857.
3. LEE HW, LEE PW, JOHNSON KM. Isolation of the etiologic agent of Korean Hemorrhagic Fever. J Infect Dis 1978 ; 137 : 298-308.
4. WORLD HEALTH ORGANISATION. Haemorrhagic fever with renal syndrome: memorandum from a WHO meeting. Bull World Health Organ 1983 ; 61: 269-275.
5. SCHMALJOHN CS, HASTY SE, DALRYMPLE JM, et al. Antigenic and genetic properties of viruses linked to hemorrhagic fever with renal syndrome. Science 1985; 227: 1041-1044.
6. CLEMENT J, McKENNA P, AVSIC-ZUPANC T, SKINNER CR. Rat-transmitted hantavirus disease in Sarajevo. Lancet 1994 ; 344 : 131.
7. HUKIC M, KURT A, TORSTENSSON S, LUNDKVIST Å, WIGER D, NIKLASSON B. Haemorrhagic fever with renal syndrome in north-east Bosnia. Lancet 1996 ; 347: 56-57.
8. KANERVA M, MUSTONEN J, VAHERI A. Pathogenesis of Puumala and other Hantavirus infections. Rev Med Virol 1998 ; 8: 67-86.
9. DESMYTER J, JOHNSON KM, DECKERS C, LEDUC JW, BRASSEUR F, VAN YPERSELE DE STRIHOU C. Laboratory rat associated outbreak of haemorrhagic fever with renal syndrome due to hantaan-like virus in Belgium. Lancet 1983 ; 24/31: 1445-1448.
10. LLOYD G, BOWEN ETW, JONES N. HFRS outbreak associated with laboratory rats in UK. Lancet 1984 ; i : 1175-1176.
11. PAPA A, JOHNSON AM, STOCKTON PC, et al. Retrospective serological and genetic study of the distribution of Hantaviruses in Greece. J Med Virol 1998 ; 55: 321-327.
12. BRUMMER-KORVENKONTIO M, VAPALAHTI O, HENTTONEN H, KOSKELA P, KUUSISTO P, VAHERI A. Epidemiological study of nephropathia epidemica in Finland 1989-96. Scand J Infect Dis 1999; 31: 427-435.
13. KAISER J. Human-to-human spread of hantavirus ? Science 1993; 275: 605.
14. HEYMAN P, VERVOORT T, ESCUTENAIRE S, et al. Incidence of hantavirus infections in Belgium. Virus Res 2001; 77: 71-80.
15. WETENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOLKSGEZONDHEID, AFDELING EPIDEMIOLOGIE. Hantavirose. http://www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/

16. NIKLASSON B, JONSSON M, WIDEGREN I, PERSSON K, LEDUC J. A study of nephropathia epidemica among military personnel in Sweden. Res Virol 1992; 143: 211-214.
17. VAN YPERSELE DE STRIHOU C, MERY JP. Hantavirus-related acute interstitial nephritis in Western Europe: expansion of a world-wide zoonosis. Q J Med 1989; 270: 941-950.
18. GROEN J, GERDING MN, JORDANS JGM, CLEMENT JP, NIEUWENHUIJS JHM, OSTERHAUS ADME. Hantavirus infections in the Netherlands: epidemiology and disease. Epidemiol Infect 1995; 114: 373-383.
19. LE GUENNO. Les hantavirus. Méd Mal Infect 1997; 27: 703-710.
20. ANTONIADIS A, LEDUC JW, DANIEL-ALEXOIU. Seroepidemiological survey for antibodies to arboviruses in Greece. Arch Virol Suppl 1990; 1: 277-285.
21. CORWIN A, HABIB M, WATTS D, et al. Community-based prevalence profile of arboviral, rickettsial, and Hantaan-like viral antibody in the Nile River delta of Egypt. Am J Trop Med Hyg 1993; 48: 776-783.
22. CLEMENT J, McKENNA P, LEIRS H, et al. Hantavirus infections in rodents. In: HORZINEK M (Ed.) Virus infections in rodents and lagomorphs. Amsterdam: Elsevier, 1994: 295-316.
23. Hantaviridae. In: ARMSTRONG D, COHEN J (Eds.). Infectious Diseases. London: Mosby, 1999: Chapter 11.
24. SHOPE RE. Viral hemorrhagic fevers. In: WYNGAARDEN JB, SMITH LH, BENNETT JC (Eds.) Cecil’s Textbook of Medicine 19th Ed, Philadelphia: W.B. Saunders, 1994: 1879-1886.
25. NATHANSON N, NICHOL S. Korean hemorrhagic fever and Hantavirus pulmonary syndrome: two examples of emerging hantaviral diseases. In: KRAUSE RM (Ed.) Emerging infections. San Diego, Academic Press: 1998: 365-374.
26. JORDANS JGM, GROEN J, CLEMENT J, LEFEVRE A, OSTERHAUS ADME. Infectie met het Hantavirus, een te weinig herkende oorzaak van acute nierinsufficiëntie. Ned Tijdschrift Geneeskd 1991; 135: 791-793.
27. DUCHIN JS, KOSTER FT, PETERS CJ, et al. Hantavirus pulmonary syndrome: a clinical description of 17 patients with a newly recognized disease. The Hantavirus Study Group. N Engl J Med 1994 ; 330: 949-955.
28. LUNDKVIST Å, NIKLASSON B. Haemorrhagic fever with renal syndrome and other Hantavirus infections. Rev Med Virol 1998; 4: 177-184.
29. McCAUGHEY C, HART CA. Hantaviruses. J Med Microbiol 2000; 49: 587-599.
30. Decreet Profylaxe van besmettelijke ziekten van 5 april 1995 - Belgisch Staatsblad 14 juli 1995 - Besluit V.R. 8 december 2000.
31. Codex over het Welzijn op het Werk. Titel V, Hoofdstuk III: Besluit betreffende de bescherming van de werknemer tegen de risico’s bij blootstelling aan biologische agentia op het werk (KB van 4 augustus 1996 - Belgisch Staatsblad 1 oktober 1996) en Wijziging van dit Besluit (KB van 29 april 1999 – Belgisch Staatsblad 7 oktober 1999).
32. Beroepsziektenwet van 24 december 1963.
33. GUI XE, HO M, COHEN MS, WANG QL, HUANG HP, XIE QX. Hemorrhagic fever with renal syndrome: treatment with recombinant alpha-interferon. J Infect Dis 1987 ; 155: 1047-1051.
34. SOMMER AI, TRAAVIK T, MEHL R, BERDAL BP, DALRYMPLE J. Hemorrhagic fever with renal syndrome (nephropathia epidemica) in Norway: seroepidemiology 1981-1985. Scand J Infect Dis 1988; 20: 267-274.
35. NIKLASSON B, HORNFELDT B, LUNDKVIST Å, BJORSTEN S, LEDUC J. Temporal dynamics of Puumala virus antibody prevalence in voles op nephropathia epidemica incidence in humans. Am J Trop Med Hyg 1995; 53: 134-140.
36. COLSON P, DAMOISEAUX PH, BRISBOIS J, et al. Epidémie d’hantavirose dans l’Entre Sambre-et-Meuse. Année 1992-1993. Données Cliniques et Biologiques. Acta Clin Belg 1995; 50: 197-206.
37. MEES G. In: Cursus bosbouwpraktijk. Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Leefmilieu en Infrastructuur, Administratie Milieu, Natuur, Land- en Waterbeheer, Afdeling Bos & Groen 1991.
38. VAN LOOCK F, THOMAS I, CLEMENT J, GHOOS S, COLSON P. A case-control study after a Hantavirus infection outbreak in the South of Belgium: who is at risk? Clin Infect Dis 1999; 28: 834-839.
39. DUCOFFRE G. Infectieuze aandoeningen (Peillaboratoria). Informatie over hantavirose. http://www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/plabnl/hanta.htm

40. CROWCROFT NS, INFUSO A, ILEF D, et al. Risk factors for human hantavirus infection: Franco-Belgian collaborative case-control study during 1995-6 epidemic. BMJ 1999; 318: 1737-1738.
41. ZEITZ PS, GRABER JM, VOORHEES RA, et al. Assessment of occupational risk for Hantavirus infection in Arizona and New Mexico. J Occup Environ Med 1997 ; 39 (5): 463-467.
42. KORPELA H, LÄHDEVIRTA J. The role of small rodents and patterns of living in the epidemiology of nephropathia epidemica. Scand J Infect Dis 1987 ; 10: 303-305.
43. LEE HW. Epidemiology and pathogenesis of hemorrhagic fever with renal syndrome. In: ELLIOT RM (Ed.) The Bunyaviridae. New York, Plenum Press. 1996 : 253-267.
44. ARMSTRONG LR, ZAKI SR, GOLDOFT MJ, et al. Hantavirus pulmonary syndrome associated with entering or cleaning rarely used rodent-infested structures. J Infect Dis 1995; 172: 1166.
45. MOLL VAN CHARANTE AW, GROEN J, OSTERHAUS ADME. Risk of infections transmitted by arthropods and rodents in forestry workers. Eur J Epidemiol 1994; 10 (3): 349-351.
46. ZEITZ PS, BUTLER JC, CHEEK JE, et al. A case-control study of hantavirus pulmonary syndrome during an outbreak in the Southern United States. J Infect Dis 1995; 171: 864-870.
47. MYHRMAN G. Nephropathia epidemica: a new infectious disease in Northern Scandinavia. Act Med Scand 1951; CXL (fasc 1): 52-56.
48. SIBOLD C, MEISEL H, LUNDKVIST Å, et al. Simultaneous occurence of Dobrava, Puumala, and Tula hantaviruses in Slovakia. Am J Trop Med Hyg 1999; 61: 409-411.
49. ZÖLLER L, FAULDE M, MEISEL H, et al. Seroprevalence of hantavirus antibodies in Germany as determined by the new recombinant enzyme immunoassay. Eur J Clin Microbiol Infect Dis 1995; 14: 305-313.
50. AHLM C, THELIN A, ELGH F, et al. Prevalence of antibodies specific to Puumala virus among farmers in Sweden. Scand J Work Environ Health 1998; 24: 104-108.
51. VAPALAHTI K, PAUNIO M, BRUMMER-KORVENKONTIO M, VAHERI A, VAPALAHTI O. Puumala virus infections in Finland: Increased occupational risk for farmers. Am J Epidemiol 1999; 149: 1142-1151.
52. NIKLASSON B, LEDUC J, NYSTROM K, NYMAN L. Nephropathia epidemica: incidence of clinical cases and antibody prevalence in an endemic area of Sweden. Epidemiol Infect 1987; 99: 559-62.
53. SCHMALJOHN C, HJELLE B. Hantaviruses: a global disease problem. Emerg Infect Dis 1997; 3: 95-104.
54. ARMSTRONG LR, KHABBAZ RF, CHILDS JE, et al. Occupational exposure to hantavirus in mammalogists and rodent workers. Abstract. Am J Trop Med Hyg 1994; 51 (Suppl): 94.
55. LUNDKVIST Å, VAPALAHTI O, HENTTONEN H, VAHERI A, PLYUSNIN A. Hantavirus infections among mammalogists studies by focus reduction neutralization test. Eur J Clin Microbiol Infect Dis 2000; 19: 802-803.
56. NUTI M, AMADDEO D, AUTORINO GL, et al. Seroprevalence of antibodies to hantaviruses and leptospires in selected Italian population groups. Eur J Epidemiol 1992; 8: 98-102.
57. VAPALAHTI O, PLYUSNIN A, VAHERI A, HENTTONEN H. Hantavirus antibodies in European mammalogists. Lancet 1995; 345: 1569.
58. YANAGIHARA CA, GAJDUSEK DC, GIBBS CJ, TRAUB R. Prospect Hill virus: serological evidence for infection in mammalogists. N Engl J Med 1984; 310: 1324-1326.
59. Occupationally acquired infections of the lung. In: STELLMAN JM (Ed.) Encyclopaedia of Occupational Health and Safety. Geneva: International Labour Office, 1998 : 10.83.
60. McKEE KT Jr, LEDUC JW, PETERS CJ. Hantaviruses. In: BELSHE URB (Ed.) Textbook of human virology, 2nd edition. St. Louis, Mosby Year Book, 1991.
61. KRÜGER DH, ULRICH R, LUNDKVIST Å. Hantavirus infections and their prevention. Microbes and infection 2001; 3: 1129-1144.
62. CENTERS FOR DISEASE CONTROL AND PREVENTION (CDC). http://www.cdc.gov

Tabellen

Tabel 1: Klinische beelden geassocieerd met vertegenwoordigers van het Hantavirus

Tabel 2: Risico-activiteiten

Tabel 3: Case-control studie van de epidemie van 1992-1994 (Van Loock et al., 1999)

Tabel 4: Case-control studie van de epidemie van 1995-1996 (Crowcroft et al., 1999)

Tabel 5: Beroepen met verhoogd risico op hantavirose

Beroep - Auteurs (referentie)

Bosarbeiders

Groen et al. (18), Moll van Charante et al. (45), Myhrman et al. (47), Sibold et al. (48), Zöller et al. (49)

Dierenvangers

Groen et al. (18)

Laboratoriumpersoneel met proefdiercontact

Desmyter et al. (9), Groen et al. (18), Lloyd et al (10)

Landbouwers

Ahlm et al. (50), Myhrman et al. (47), Vapalahti et al. (51)

Militairen

Niklasson et al. (16,52), Schmaljohn et al. (53)

Muskusrattenvangers

Zöller et al. (49)

Onderzoekers in contact met knaagdieren

Armstrong et al. (54), Lundkvist et al. (55), Nuti et al. (56), Vapalahti et al. (57), Yanagihara et al. (58)

Werknemers in manèges

Zöller et al. (49)

Wednesday, August 30, 2006

Hantavirosis

This blogspot will provide information about the infectious disease Hantavirosis.